volkorenproducten

Immuunsysteem van coeliakiepatiënten valt niet alleen tarwe aan, maar ook gerst en rogge

Coeliakie is een auto-immuunziekte waarbij het lichaam overgevoelig reageert op gluten. Door deze reactie raakt het darmslijmvlies beschadigd. Tot nu toe is de enige behandeling een glutenvrij dieet, wat zorgt voor een verbetering van de symptomen en het herstel van het darmslijmvlies. Bij een glutenvrij dieet moeten producten worden vermeden waarin tarwe, gerst of rogge zit. Alternatieven hiervoor zijn bijvoorbeeld mais of rijst.

Gluten is een complexe groep van eiwitten in tarwe die voornamelijk bestaat uit glutenine en gliadine (85-90%). Wanneer gliadine wordt afgebroken in de darm, zorgt dat bij mensen met coeliakie voor de activering van bepaalde ontstekingscellen: de T-cellen. Alle T-cellen die in het lichaam worden gemaakt zijn specifiek, dus elke T-cel kan reageren op één specifiek lichaamsvreemd deeltje (een T-cel tegen een gliadine-deeltje is anders dan een T-cel tegen een virusdeeltje). De T-cellen die zijn gemaakt na het eten van gliadine veroorzaken een ontstekingsreactie in de darm waardoor het darmslijmvlies beschadigd raakt. In gerst en rogge zitten andere eiwitten: respectievelijk secaline en hordeïne. Deze eiwitten lijken qua structuur erg op gliadine en daarom worden deze drie eiwitten gezamenlijk aangeduid als gluten. Omdat secaline en hordeïne zoveel op gliadine lijken, worden ze ook herkent door de T-cellen tegen gliadine en veroorzaken dan ook een ontstekingsreactie. 

De hoofdbron van gluten is tarwe en dat is één van de belangrijkste granen die gebruikt wordt in allerlei voedingsmiddelen. Hierdoor is onderzoek bij coeliakie vooral gefocust op tarwe en zijn er weinig onderzoeken naar de rol van gerst en rogge bij coeliakie. Het schadelijke effect van gerst en rogge bij iemand met coeliakie is toegeschreven aan het feit dat de eiwitten secaline en hordeine erg lijken op gliadine. De T-cellen die worden gemaakt na het eten van tarwe (gliadine) zouden ook de eiwitten secaline en hordeine kunnen herkennen en daardoor een ontstekingsreactie uitlokken. Echter, een onderzoek uit 2010 heeft aangetoond dat dit niet de enige verklaring kan zijn. In dat onderzoek zijn de T-cellen van een aantal volwassenen met coeliakie onderzocht na het eten van gerst en rogge. Hieruit bleek dat de T-cellen die werden gemaakt na het eten van gerst of rogge anders waren dan de T-cellen na het eten van tarwe. Dit toont aan dat we meer moeten kijken naar de effecten van gerst en rogge bij iemand met coeliakie.

Bij volwassenen is een onderzoek uitgevoerd om te kijken naar de rol van gerst en tarwe bij coeliakie. Dit is echter nog niet bij kinderen onderzocht en daarom heeft een groep onderzoekers recentelijk gekeken naar het effect van gerst en rogge bij kinderen met coeliakie. Aan dit onderzoek deden 42 kinderen (leeftijd 3-17 jaar) mee met gediagnosticeerde coeliakie. De eerste drie dagen kregen de kinderen voeding met gerst of rogge. In totaal kregen 22 kinderen gerst en 20 kinderen rogge. Op de zesde dag werd bloed afgenomen om de T-cellen te onderzoeken. De kinderen moesten gedurende het onderzoek ook een symptoomdagboek bijhouden waarin ze hun klachten en de ernst daarvan schreven.

Van de kinderen die gerst hadden gegeten, kreeg bijna iedereen klachten (95,5%). Vijf kinderen konden hierdoor het onderzoek niet afmaken. Bij de kinderen die rogge hadden gegeten, kreeg 85% klachten en daarom moesten twee kinderen stoppen met het onderzoek. Het waren meestal maag-darmklachten en die waren van korte duur, want op de zesde dag waren de klachten bij 70% van alle kinderen verdwenen.

Uit het onderzoek bleek dat er specifieke T-cellen worden gemaakt na het eten van gerst en ook andere soort T-cellen na het eten van rogge. Deze T-cellen waren niet hetzelfde als de T-cellen die worden gemaakt na het eten van tarwe. Dat de T-cellen tegen tarwe ook gerst en rogge kunnen herkennen is wel waar, maar dus niet de enige verklaring waarom mensen met coeliakie ook klachten krijgen bij gerst en rogge. Deze resultaten kwamen overeen met de studie met gerst en rogge die was gedaan bij volwassenen.

Uit eerder onderzoek was al gebleken dat de T-cellen die werden aangemaakt na het eten van tarwe, ook gerst en rogge kunnen herkennen waardoor er een ontstekingsreactie ontstaat. In dit onderzoek is gekeken of de T-cellen die zijn aangemaakt na het eten van gerst of rogge ook kunnen reageren op tarwe. Dat bleek inderdaad in de meerderheid van de gevallen zo te zijn. Dus er worden specifieke T-cellen aangemaakt na het eten van een bepaald graan (tarwe, gerst of rogge) en die T-cellen kunnen vaak ook reageren op het andere graan.

Concluderend, de reactie op gerst en rogge bij iemand met coeliakie werd eerst verklaard door de overeenkomsten in structuur van de eiwitten in gerst en rogge (hordeïne en secaline) met het eiwit in tarwe (gliadine). Daardoor zouden de ontstekingsstimulerende T-cellen tegen tarwe ook gerst en rogge kunnen herkennen. Dit onderzoek heeft echter aangetoond dat dit niet de enige verklaring is. Het lichaam maakt tegen gerst en rogge andere specifieke T-cellen dan tegen tarwe. Dit laat zien dat onderzoek niet alleen gericht moet zijn op de T-cellen tegen tarwe, maar dat het ook belangrijk is om andere soort T-cellen te onderzoeken. Dit is vooral van belang in het onderzoek naar immuuntherapie bij coeliakie, waarbij T-cellen een grote rol spelen en wat een eventueel toekomstige behandeling zou kunnen zijn.

Bronnen:

  • Gibson, P., Muir, J., & Biesiekierski, J. (2017). What is gluten? what is gluten? Journal of Gastroenterology and Hepatology, 32, 78-81.
  • Hardy, M. et al. (2019). Characterisation of clinical and immune reactivity to barley and rye ingestion in children with coeliac disease. Gut, 2019 Aug 28.

Lees ook: