Maag-darmklachten bij verstandelijk gehandicapten
– Romy van Hoevelaken, Diëtist en lid Diëtistenvereniging Verstandelijk Gehandicapten (DVG) –
Een verstandelijke handicap is vaak een gevolg van een of meerdere aandoeningen, stoornissen of gen mutatie(s). Er zijn tal van lichamelijke processen die hierdoor anders kunnen lopen dan bij de normaal begaafde bevolking. Klinische verschijnselen wijken vaak af van het normale, waardoor behandelaars op het verkeerde been gezet kunnen worden.
Cliënten zijn vaak angstig voor lichamelijk onderzoek of bloedprikken. Dit kan zoveel ontregeling in gedrag veroorzaken dat hier nog weleens vanaf wordt gezien. Een gastroscopie of darmscopie is nog een stap verder. Diagnostiek en Behandeling van bijvoorbeeld de maag- of darmklachten is daarom vaak niet optimaal.
Wetenschappelijk onderzoek naar het voorkomen van maag-darmklachten bij deze doelgroep is schaars. Deels omdat deze doelgroep lang buiten de interesse van de wetenschap heeft gestaan en deels omdat het registreren van klachten en gedragingen erg subjectief is.
Van de ernstig verstandelijk gehandicapten heeft meer dan 50% frequent last van reflux- en/of obstipatieklachten. Obstipatieklachten zijn in verband gebracht met immobiliteit, spasticiteit, het gebruik van medicatie en aanwezigheid van neuromusculaire afwijkingen. Refluxklachten kunnen goed zichtbaar zijn door oprispingen of kleine beetjes overgeven. Ze kunnen ook onzichtbaar voorkomen of ook opgewekt worden. Gedragsproblematiek speelt een grote rol bij het ontstaan, handhaven en (niet kunnen) behandelen van de klachten.
Maag- of darmklachten kunnen zeer bepalend zijn voor het algeheel welzijn van de cliënt. Vaak uit zich dit in onbegrepen gedrag als toenemende agressie, huilen of onrust en weigering van eten of drinken. Het is belangrijk om het gedrag van de cliënt zo goed mogelijk in kaart te hebben zodat er snel ingespeeld kan worden op veranderingen. De verzorgenden zijn de eerste die deze veranderingen op zullen merken. Standaard dagelijkse registratie van stoelgang is belangrijk om acute verandering in gedrag te kunnen begrijpen.
Eten en drinken kan op verschillende vlakken van invloed zijn. Het is belangrijk de cliënt en zijn systeem in kaart te brengen. Soort eten en drinken, tijdstip, manier van eten, houding, gemoedstoestand en onbegrepen klachten kunnen veel invloed hebben op de inname van eten en drinken. De diëtist kan aan de hand van de gesignaleerde klachten (of vermoedens van), voedingsanamnese en omgevingsfactoren een behandelplan opstellen op basis van wetenschappelijke richtlijnen en praktijkervaring. Het inzetten van de behandeling gaat in overleg met de arts en andere betrokken behandelaars.
Bij het syndroom van Down, syndroom van Turner en William is er grotere kans op coeliakie. Deze cliënten zouden hier standaard op gescreend moeten worden. Zoals bovenstaand is uitgelegd vergt onderzoek wel het een en ander van de cliënt en zijn omgeving.